Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AR2555

Datum uitspraak2004-09-07
Datum gepubliceerd2004-09-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/735 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering, onder de overweging dat betrokkene na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken minder dan 15% arbeidsongeschikt is.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 03/735 WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv. Bij besluit van 31 augustus 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder overweging dat hij na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken op 16 september 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Namens appellant heeft E.T.T. Keulen, vakbondsbestuurder juridische ledenservice bij de RegioVakbond ABW te Heerlen, tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 december 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 7 januari 2003, nr. AWB 02/199 WAO I, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Namens appellant is mr. R.C. Breuls, advocaat te Geleen, van die uitspraak op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden in hoger beroep gekomen. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 27 juli 2004, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen. II. MOTIVERING Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Bij het bestreden besluit is appellant met ingang van 16 september 2001 een arbeidsongeschiktheidsuitkering geweigerd. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat de medische beperkingen van appellant op de datum in geding juist zijn vastgesteld en dat door de bezwaarverzekeringsarts voldoende is gemotiveerd waarom, ondanks de overschrijdingen van het belastbaarheidspatroon, de geduide functies passend zijn. De rechtbank stemt ermee in dat de door gedaagde aan appellant voorgehouden functies door laatstgenoemde kunnen worden vervuld. In hoger beroep heeft appellant grieven tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aangevoerd. De Raad ziet deze grieven niet slagen. Hij overweegt als volgt. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit is de Raad niet gebleken dat het door de bezwaar- verzekeringsarts C.G. van der Kooij in zijn rapport van 13 november 2001, aangevuld in zijn rapport van 26 februari 2002, geaccordeerde belastbaarheidspatroon van appellant, zoals in de primaire fase opgesteld door de verzekeringsarts L. Beckers, geen juiste weergave vormt van de bij hem ten tijde hier in geding bestaande medische beperkingen. Hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd maar overigens niet is onderbouwd met nadere gegevens, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van nader medisch onderzoek. Hieraan voegt de Raad nog toe dat op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO niet beslissend is de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken. Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) J.W. Engelhart.